Levensverdriet
Ze
zit op een bankje in het park waar ook kinderen zijn die eendjes voederen en
dametjes met hun hond wandelen, waar de herfst te laat is, maar het zo ook
mooier lijkt dan ooit. Elke dag passeer ik daar, maar vandaag zit ze er voor
het eerst met een sigaret in haar handen en ogen naar hemelen gericht. Ik meen
te zien dat ze snikt. Voorzichtig neem ik plaats. Zonder vragen. Ik
weet niet als ze dat leuk vindt, maar ik doe het toch. Ze glimlacht niet. Ze
kijkt zelfs niet op.
Als
ik haar uiteindelijk vraag waarom ze huilt, antwoordt ze ‘zomaar’. Dat ze het
al vergeten is, maar dat de wereld zo somber is vandaag en het weer en de krant
en de lucht. Zeker dat laatste. Ze heeft haar verdriet te lang opgespaard,
omdat ze dacht dat dat goed was, wat natuurlijk onzin is en ze rolt overtuigd met haar
ogen. Opgekropt verdriet verdwijnt uiteindelijk niet. Net zoals opgekropte
woorden. Haar stemt kraakt een beetje. Ze neemt een trek van haar sigaret en
zegt dat ik moet stoppen met zielig kijken. Ik heb daar het hoofd niet voor.
Ze
huilt verder, zwijgt en vindt die stilte goed. We kijken samen naar een man die
verderop broodkorstjes in het water smijt. Naast hem staat een jongetje te
lachen. Stiekem kauwt hij op een korstje. Er zit wat schimmel aan.
Opeens begint ze te praten dat tranen eigenlijk niets zijn, enkel water dat
een beetje vreemd smaakt op je tong. Maar dat het dat moment is van laten rollen
over de wangen, hoe dat oplucht en goed kan zijn en mag en soms zomaar is en
soms ook moet. Dat ze zichzelf aan het redden is van niets kunnen voelen en
niets willen voelen. Dat elke mens zijn verdrietje zou moeten uitzitten op een
bankje in het park naast een vreemde met wat eendjes, herfst en schaduwen van
winter. Dan wordt alles vast beter en mooier. En ze glimlacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten