vrijdag 26 februari 2016

Op die stoel moet staan: laat hier je verdriet achter.

Er zou een houten stoel moeten staan op een plein waar verder alleen bomen groeien. Het zijn kerselaren die om onbekende reden verward worden met treurwilgen afhankelijk van welk weer het precies is. Op die stoel moet staan: laat hier je verdriet achter. Daar zouden alle soorten mensen passeren die er op verschillende manieren gaan zitten.

Sommigen worden de stilte waarin het regent in hun hoofd, anderen zouden er huilen en zeggen: dat is het leven, ik besta uit ongeveer 60% procent water en wil dat gewoon aan mezelf bewijzen. Nog anderen zouden er hun knieën optrekken, hun hoofd leggen, zichzelf zo klein mogelijk maken en hopen dat ook hun verdriet mee krimpt. En sommigen zouden niet durven, maar gewoon zeggen dat ze geen tijd hebben, alsof dat soms ook hetzelfde is.

’s Avonds zouden er rondom die stoel zakken staan met daarin die keer dat je goudvis doodging die je nog een naam moest geven, of een andere keer dat je besloot je bestaan op te eisen en dat deed door dingen te gaan tellen, of het moment waarop je al volwassen moest zijn, en je had nog een lichaam dat daar niet bij paste, maar je las wel de juiste boeken. En in de moeilijkste zakken zou het gaan over de mensen die je aan de hemel hebt afgestaan waarna het missen begon. Maar je wist niet hoe dat moest en ging dan maar braambessen plukken voor je moeder en haar huisgemaakte confituur.

Alles zou uiteindelijk geteld worden, zak per zak, en mensen zouden vragen wie precies wat wil troosten. Dat pijn het best gedeeld kan worden als een koekje tot het plein opnieuw leeg zou zijn. 


’s Nachts zou je stiekem naar die stoel gaan kijken. Er in kleermakerszit voor gaan zitten, je hoofd erop leggen en hopen dat alles vanzelf verdwijnt.  Van die nacht zou je ook verwachten dat ze je een handleiding geeft van troost voor de volgende keer. Later zou naast die stoel een andere staan, die je kocht in de kringwinkel waar je almaar zocht  naar wat je vroeger gemist hebt, voor het evenwicht en alle evenwichtige verdriet.  

dinsdag 2 februari 2016

Heimwee is altijd even groot als het huis dat je achterlaat.

Vanmorgen sta je op en blaast een bel om de dag in te vangen. Dat alle dingen vandaag eens samen mogen vallen tot ze vanzelf iets betekenen.  Het woord allegaartje past erbij. Je voegt nog een ‘s’ toe zodat het een allesgaartje mag worden.

Dat je onder andere rood zou aanlopen tijdens een gesprek over sexy zijn en daarna beseft dat je je tanden niet gepoetst hebt en hoopt dat je niet gaat kussen. Je raakt alleen zijn wang aan met je duim.

Dat je twee pralines zou eten in plaats van één en dat een ongelukje noemt en daarna je handen op je buik plaatst. Je wordt alleen maar dik van angst. Dat je jezelf almaar kapot gaat denken, omdat je gisteren vast weer van alles verkeerd gedaan hebt. Zijn naam genoemd hebt, gezegd hebt dat zijn ogen raar stonden als hij het woord vlinder uitsprak, alsof hij die nog uit de lucht moest vangen. Voor zwijgen ben je zodanig niet gemaakt dat je soms nooit anders doet.

Daarnaast ben je ook een bank in het park waar de zon voor altijd schijnt. Je gaat in jezelf zitten, of dat dan eventueel een vorm van thuiskomen is, vraag je je af. Je trekt die jas aan en wandelt weg. Heimwee is altijd even groot als het huis dat je achterlaat, zeggen ze.


Wat je het meest zou missen, is een kind dat zegt dat dromen het leukst zijn als hij wakker wordt, omdat ze alleen maar blijven groeien. Een boek waarin getekend is hoe geluk er dan precies uitziet later. Twee ogen die uit die manieren van kijken naar een schaal kunnen maken om er woorden in te leggen die je elkaar almaar vergeet te zeggen. Tot je ze zegt.