Er zou een houten stoel moeten
staan op een plein waar verder alleen bomen groeien. Het zijn kerselaren die om
onbekende reden verward worden met treurwilgen afhankelijk van welk weer het
precies is. Op die stoel moet staan: laat hier je verdriet achter. Daar zouden
alle soorten mensen passeren die er op verschillende manieren gaan zitten.
Sommigen worden de stilte waarin
het regent in hun hoofd, anderen zouden er huilen en zeggen: dat is het leven,
ik besta uit ongeveer 60% procent water en wil dat gewoon aan mezelf bewijzen.
Nog anderen zouden er hun knieën optrekken, hun hoofd leggen, zichzelf zo klein
mogelijk maken en hopen dat ook hun verdriet mee krimpt. En sommigen zouden
niet durven, maar gewoon zeggen dat ze geen tijd hebben, alsof dat soms ook hetzelfde
is.
’s Avonds zouden er rondom die
stoel zakken staan met daarin die keer dat je goudvis doodging die je nog een
naam moest geven, of een andere keer dat je besloot je bestaan op te eisen en
dat deed door dingen te gaan tellen, of het moment waarop je al volwassen moest
zijn, en je had nog een lichaam dat daar niet bij paste, maar je las wel de
juiste boeken. En in de moeilijkste zakken zou het gaan over de mensen die je
aan de hemel hebt afgestaan waarna het missen begon. Maar je wist niet hoe dat
moest en ging dan maar braambessen plukken voor je moeder en haar huisgemaakte confituur.
Alles zou uiteindelijk geteld
worden, zak per zak, en mensen zouden vragen wie precies wat wil troosten. Dat
pijn het best gedeeld kan worden als een koekje tot het plein opnieuw leeg zou
zijn.
’s Nachts zou je stiekem naar die
stoel gaan kijken. Er in kleermakerszit voor gaan zitten, je hoofd erop leggen
en hopen dat alles vanzelf verdwijnt. Van
die nacht zou je ook verwachten dat ze je een handleiding geeft van troost voor
de volgende keer. Later zou naast die stoel een andere staan, die je kocht in
de kringwinkel waar je almaar zocht naar
wat je vroeger gemist hebt, voor het evenwicht en alle evenwichtige verdriet.