maandag 23 november 2015

Het begint altijd met verlangen.

Daarnaast zou moeten staan:  ik blijf. Alle deuren heb ik ingestampt, ben blijven opstaan, omdat vallen zo alledaags is. Ik heb een jurk aangetrokken met bollen op, draag bloemen naar de Turkse bakker. Bon journée, probeer ik nonchalant.  

De stad heeft alle ochtenden in zich. Wakker worden hoeft ze vandaag niet te doen. Je kan, bijvoorbeeld, wel tellen hoeveel keer je iemand niet hebt aangekeken, omdat je dacht dat je passen belangrijker waren. Je kan ook denken dat het die andere was die zijn gezicht verstopte, terwijl je hoofd aan doodgaan dacht en niet kijken, niet bestaan is. Wat niet waar is, maar je wilt dat het liefst van al geloven en dragen als een sjaaltje dat bij je jas hoort.

Bang zijn is natuurlijk niet hetzelfde als muren bouwen waarop men later schrijft: Bruxelles, ma belle. En je herhaalt het een keer of tien, opdat het begint met glimlachen en eindigt met een man die zwaait met open armen. Hij wil alle mogelijkheden groeten. Angst laat zich gemakkelijk verkopen, weet hij nog. En met twee handen duwt hij het voor zich uit. Hij rookt een sigaret die vol vertrouwen wolkt. We kunnen alleen maar zijn, zoals de dag. En je gaat in je buik slapen.

Je bent daarna een gebouw waarin de stilte zit. Van alles moet je gaan bewaren, zoals het groeiende boompje in die nieuwe straat, de woorden als we allen zwijgen, het licht voor later, de sneeuw om met dat wit ervan opnieuw te beginnen. En alles is een verschijnsel dat ramen nodig heeft.

Daarnaast zou ook nog moeten staan: ik houd van je. En dat zou enkel begrepen worden door mensen die verdwalen en beleggen in verbazing. Dat de stad een huis vol kinderen is waar het gras nog groeien moet. Je hebt verder nooit iets moedigs gedaan, zet je schoen voor de sint, vraagt of hij er hoop in legt. Je vermeldt erbij dat dat ballonnen met touwtjes mogen zijn waar we de wereld aan vastknopen. Het begint altijd met verlangen. 


maandag 16 november 2015

Met je ogen kun je vast kranten schrijven en weten wat de wereld mist.

Je leest snel, zegt hij. Met je ogen kun je vast kranten schrijven en weten wat de wereld mist. Een roze hand die zegt: val in mij.

Je houdt een agenda bij over verlangen. Zet kruisjes bij dagen die iets mankeren, wakker worden en denken: vandaag ben ik groot. Ondertussen ga je bessen plukken, mensen kussen en vreemden vertrouwen met je verdriet. Ze zeggen dat je er de ogen voor hebt.

Je kijkt, bijvoorbeeld, naar van alles. Onder andere naar hoe sommige dromen je stuurloos maken. Anderen geven je een lichaam waarin je groeien kunt tot je eindelijk jezelf wordt. Vaak heb je je afgevraagd waarom bepaalde vragen blijven duren. En niemand ons gezegd heeft hoe we moeten waaien. En als er niets meer is, waar haal je troost dan?

Op het puntje van je stoel zitten staren naar je voeten en ze een naam geven. En die de volgende dag veranderen, omdat je toch niet kiezen kan. Zeggen dat dat niet gelijk is aan twijfelen , maar wispelturig zijn is en dat uitspreken als ‘wispeltreurig’, omdat kiezen je altijd droevig maakt.

Verder is er weinig van tel, behalve de bomen die je elke dag verplaatst om ze over de stilte te hangen. Het maakt deel uit van wat je leven noemt, wat vaak begint met zwijgen. Niemand die vraagt waar je dat geleerd hebt. Er zullen vast oude boeken zijn. In ieder geval zou je er het liefst iets over lezen dat waar is, op een bank gaan zitten in een park en een gekozen kant zijn waarop iemand een vlag geplant heeft, je mag bestaan. 

woensdag 11 november 2015

Het meisje dat ballet deed en van lenigheid haar hart vergroot had.

Alsof alles altijd alsof is en je dus de ene dag een paard van goud hebt, of twee. Ze staan in de wei te grazen. Ze kijken en zien jou mislukken. Je blaast ballonnen op die ontploffen. En daarna ben je tweeëntachtig en weet je niets meer, alleen dat er oorlog was en jij plat op je buik lag in het zand. De bommen sloegen geen ramen in, maar levens en ze vielen. Je hebt er vijf van opgevangen. Dat van je moeder in de eerste plaats, opdat ze eindelijk eens gelukkig zou zijn. Dat werd ze niet.

Dan was de dag een bos op zondag en je liep hand in hand met jezelf van horen zeggen. Het meisje dat ballet deed en van lenigheid haar hart vergroot had en er mensen in stopte die er niet hoorden. Anderen die opeens verdwenen en dingen achterlieten, als een blad waarop geschreven stond: ik moest je nog zoveel zeggen, maar ben het nu vergeten. En je de ‘nu’ uit die zin hebt uitgegomd omdat in die witruimte dan de woorden zouden kunnen vallen die ze niet gezegd kregen.

Soms ben je vijfentwintig en heb je almaar het verkeerde hoofd gedragen als een plastic tasje dat je steeds weer ergens vergeet en de kamers ruiken naar appels, alsof daar bomen groeiden waarin je klom om sterren te tellen toen je dat eigenlijk nog niet kon. Maar je hebt ze op je huid gezet en ze blonken.


Mensen van alsof vertellen geen verhalen, ze weten  al van alles. Dat hoe je staat, bepaald wordt door hoe je handig je met liefde bent. Dat kijken ook een manier is van vergeten. Dat koffie drinken de stilte kleiner maken is. Je zegt nog dat je het liefst een trein zou zijn waarop iedereen vloekend moet wachten. Of die minuut voor het wakker worden en de droom nog een boek is dat gelezen kan worden. Of twee handen die elkaar al langer kennen en tien vingers waarmee je het beste kunt herinneren. 

woensdag 4 november 2015

Onderonsje


Ik ben een flierefluiter die niet kan fluiten. Als ik dans,
gaan mijn voeten slapen. ’s Avonds drink ik witte wijn uit
Zuid-Afrika en vertel mijn buren dat ik daar al geweest ben.
Mijn naam is niet belangrijk. Ik blijf liever anoniem voor het
leven. Wat niet benoemd wordt, bestaat niet.

Grootmoeder zei altijd wijze dingen, ook als ze zweeg. Ondertussen
is ze doodgewoon gestorven. Hier waak ik, hangt nu uit aan de deur.
Samen met haar hoofd, uitgeknipt van op het rouwkaartje. Soms hoor
ik ze blaffen.

Missen is slechts een kwestie van niet kunnen vergeten. Het moeilijkste
zijn de woorden die erbij passen. De deur die almaar opent op vijf
voor twaalf. Alsof de herinnering haar bestaan zoekt op verkeerde
plaatsen. Er valt niets aan te meten, enkel stilte als een lege stoel
aan het ontbijt. Ik en mijn hand er op.