Alsof
alles altijd alsof is en je dus de ene dag een paard van goud hebt, of twee. Ze
staan in de wei te grazen. Ze kijken en zien jou mislukken. Je blaast ballonnen
op die ontploffen. En daarna ben je tweeëntachtig en weet je niets meer, alleen
dat er oorlog was en jij plat op je buik lag in het zand. De bommen sloegen
geen ramen in, maar levens en ze vielen. Je hebt er vijf van opgevangen. Dat
van je moeder in de eerste plaats, opdat ze eindelijk eens gelukkig zou zijn.
Dat werd ze niet.
Dan was de
dag een bos op zondag en je liep hand in hand met jezelf van horen zeggen. Het
meisje dat ballet deed en van lenigheid haar hart vergroot had en er mensen in
stopte die er niet hoorden. Anderen die opeens verdwenen en dingen
achterlieten, als een blad waarop geschreven stond: ik moest je nog zoveel
zeggen, maar ben het nu vergeten. En je de ‘nu’ uit die zin hebt uitgegomd
omdat in die witruimte dan de woorden zouden kunnen vallen die ze niet gezegd
kregen.
Soms ben
je vijfentwintig en heb je almaar het verkeerde hoofd gedragen als een plastic
tasje dat je steeds weer ergens vergeet en de kamers ruiken naar appels, alsof
daar bomen groeiden waarin je klom om sterren te tellen toen je dat
eigenlijk nog niet kon. Maar je hebt ze op je huid gezet en ze blonken.
Mensen
van alsof vertellen geen verhalen, ze weten al van alles. Dat hoe je staat, bepaald wordt
door hoe je handig je met liefde bent. Dat kijken ook een manier is van
vergeten. Dat koffie drinken de stilte kleiner maken is. Je zegt nog dat je het
liefst een trein zou zijn waarop iedereen vloekend moet wachten. Of die minuut
voor het wakker worden en de droom nog een boek is dat gelezen kan worden. Of
twee handen die elkaar al langer kennen en tien vingers waarmee je het beste kunt
herinneren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten