Vroeger
was ik bang voor monsters onder mijn bed. Ik sliep met alle lichten aan. De nacht
liet vaak verdwijnen wat gezien moest worden, zoals pa die ma sloeg en Auke die
stiekem het huis verliet en nooit meer terugkwam. Nachten vulde ik gewoonlijk
met schaapjes tellen of soms ook varkens, potloden scherpen en te moeilijke
boeken lezen.
Toen ik
12 was, besliste ik nachtwaker te worden op een kerkhof om tussen graven en
doden te dwalen, die te tellen en zelfs enkele namen te onthouden voor mijn
kinderen later. Pa zei dat ik goed gek was. Ik nam bokslessen en begon
sigaretten te roken. Later zou ik ook een snor nemen die naar boven zou krullen
van deugnieterij en rijkdom. Ik zou muziek maken met een zwarte gitaar en op
podia staan. Mensen zouden luid applaudisseren voor mij. Nooit zou ik zingen, had
ik mezelf plechtig beloofd. Maar ik ben een echte brokkenpiloot als het op beloftes aankomt. En op verdriet, dan ook.
Vier jaar
later zaten de nachten vol rock-‘n-roll. Ik ging op café, werd dronken en nam
een tattoo. Mensen zeiden me dat ik een talent had voor mooie woorden en
zinnen. Ik had ook een meisje Monica. Soms noemde ik haar ‘Bonnie’. Samen reden
we nachtenlang op gestolen fietsen met lekke banden. Er was nooit een vuiltje
aan de lucht toen we vreeën op groen gras aan de overkant van de Maas. Ze zei
me eens dat ik het leven wel goed moest begrijpen als ik altijd zo gelukkig kon
zijn. Ik kuste haar voorhoofd en zei haar toen dat monsters niet
bestaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten