Bewogen
stil, zo stond ik daar onder de woorden ‘Arbeit macht frei’ met een lichaam
waardoor, naar mijn weten, geen spatje Joods bloed stroomt. En toch, verstilde
tranen, omdat wij ook gewoon mensen zijn. 1.100.000 doden, met zoveel
waren zij, waaronder 25.000 Belgen. Allemaal mensen die genadeloos tot de
verkeerde dood veroordeeld waren.
Het
was geen dag om Auschwitz te bezoeken. De zon scheen vervelend fel. Het gewone
leven was in zijn voortijdige zomerse doen. Ik liep er met een zonnebril op.
Geheel toeristachtig en ergens ook een goedkoop afweermiddel tegen te grote
emoties. Dat zeker.
Slenterend
volgde ik mijn groep met oortjes in, geïsoleerd van alle menselijke taal,
behalve Anna’s stem, onze gids, en af en toe wat terloopse blikken met mijn
lief. Wij praatten niet. Wat valt er dan ook te zeggen als je zoveel tegelijkertijd
voelt?
Anna
schoot met details. Levendig pijnlijk. Hoe mensen hier maar tweemaal per dag
naar het toilet mochten: voor en na hun werk. Zo’n twintig seconden hadden ze,
ook dat werd getimed. Met naast je een mens en aan je andere zijde nog een
mens. Geen toiletvriendelijke privacy, maar collectieve schaamte. Barbaars
bitter. Ik slikte meermaals om het beter te begrijpen. Tevergeefs.
Een
kampdokter had berekend dat je tussen de drie en zes maanden kon overleven op
’s morgens koffie, ’s middags soep die de naam niet waardig was en ’s avonds
koffie. Ruim voldoende, zo vonden zij en ondertussen elf uur hard werken. Slikken,
ja. Slik.
Goed
verstopt achter alle leed, nog meer gruwel: douches die gaskamers bleken te
zijn. De enige vleugjes hoop die mensen hadden bij het binnenrijden van de
kampen na een ongehoord vermoeiende treinrit in veevoerkarren. Te klein, te
druk, te doods. Zonder water of eten. Rechtstaand, dat ook en met een nieuw
beloofd leven dat ze nooit kregen.
Zyklon
B, zo heette de gifstof die door gaten in de gaskamers naar beneden viel.
Dertig minuten, zolang stonden ze drukkend dicht bij de dood. Stel u voor,
dertig minuten doodgaan in al zijn verschrikkelijke details.
Ik
huiverde bij het zien van zoveel, van te veel. Van prikkeldraad die beestachtig
gruwelijk rond het kamp gespannen was, van tonnen menselijk haar, van koffertjes
waarop de namen van te jonge kinderen stonden,… Van dit alles en zoveel verdomd
schrijnend meer.
3,5
uur wandelde ik in dat deeltje gitzwarte geschiedenis. Door de pijn, de tranen,
de ijselijke onmacht.
Woordeloos, zo ongeveer nam ik de laatste beelden in mij
op met ogen naar de horizon, hard denkend, rouwend om wat was, om een verleden
dat eigenlijk akelig dichtbij ligt.
Aan
allen hier: Word stil met mij, word week met mij om niet te vergeten. Nooit meer
te vergeten!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten